Responsive Menu
Add more content here...

Algemeen

Cijferend optellen

Cijferend aftrekken

Cijferend vermenigvuldigen

Cijferend delen

Bijvoorbeeld:
3,72/57,3\
———-
372/5730\

Groter dan of kleiner dan

> betekent: is groter dan
< betekent: is kleiner dan
= betekent: is gelijk aan

Kommagetallen


3.462,738

Van bovenstaand getal is:

3: duizendtal
4: honderdtal
6: tiental
2: losse (eenheid)
7: tiende
3: honderdste
8: duizendste

0,123 = honderddrieëntwintig duizendsten
0,73 = drieënzeventig honderdsten
0,5 = vijf tienden

0,5     = een tweede (½)
0,25   = een vierde (¼)
0,75   = drie vierde (¾)
0,125 = 1 achtste
0,1     = één tiende
0,2     = twee tiende

Dagen, maanden, kwartalen…

1 jaar = 12 maanden
1 jaar = 4 kwartalen (1 kwartaal is 3 maanden)
1 jaar = 52 weken
1 jaar = 365 dagen

Een schrikkeljaar heeft 366 dagen (één keer in de vier jaar heeft februari 29 dagen; het jaartal moet te delen zijn door 4!).

De namen van de twaalf maanden:

Januari – 31 dagen
Februari – 28 of 29 dagen
Maart – 31 dagen
Januari, februari en maart vormen samen een kwartaal.

April – 30 dagen
Mei – 31 dagen
Juni – 30 dagen
April, mei en juni vormen samen een kwartaal.

Juli – 31 dagen
Augustus – 31 dagen
September – 30 dagen
Juli, augustus en september vormen samen een kwartaal.

Oktober – 31 dagen
November – 30 dagen
December – 31 dagen
Oktober, november en december vormen samen een kwartaal.

Tip

Wanneer je niet meer zeker weet uit hoeveel dagen een bepaalde maand bestaat, maak dan gebruik van je vuisten:
op een knobbel: 31 dagen
ertussen: 30 dagen
Let op: februari heeft 28 of 29 dagen.

Het metriek stelsel

Afspraak 1
Deze ’trap’ geldt voor: lengtematen, gewichten en liters.

Afspraak 2

Wat gebeurt er nu wanneer ik met oppervlaktematen bezig ben? Dan is iedere stap 2 nullen waard of moet de komma 2 plaatsen verschoven worden.

Afspraak 3

En wat gebeurt er bij inhoudsmaten? Je raadt het al, dan is iedere stap 3 nullen waard of moet de komma 3 plaatsen verschoven worden.

Afspraak 4

Altijd eerst nullen wegwerken, daarna pas met de komma schuiven.

Afspraak 5

1 dm3 = 1 liter
1 ha    = 1 dam2
1 ca    = 1 m2

Omtrek, oppervlakte en inhoud

omtrek = lengte + breedte + lengte + breedte
m = meter

oppervlakte
 = lengte x breedte
m2 = vierkante meter

inhoud
 = lengte x breedte x hoogte
m3 = kubieke meters

Omtrek

Wanneer ik de omtrek van een figuur wil berekenen, dan wil ik weten welke afstand ik af moet leggen wanneer ik helemaal om het figuur heen loop. Ik meet dan alle afstanden van ieder recht stuk en tel deze afstanden bij elkaar op.

Afspraak 1
Het antwoord geef ik altijd in lengtematen. Bijvoorbeeld: meter (m), centimeter (cm), kilometer (km), enz.

Afspraak 2

Soms heeft zo’n figuur een mooie vorm met gelijke zijden. Bijvoorbeeld: een rechthoek. Bij een rechthoek bereken je de omtrek door: 2x de lengte en 2x de breedte (of: lengte + breedte + lengte + breedte)!!

Afspraak 3

Een nóg mooier figuur is het vierkant. Deze heeft vier gelijke zijden. Wanneer je dus de lengte van een zijde weet, weet je genoeg. Bereken de omtrek van een vierkant door: 4x de lengte.

Oppervlakte

Wanneer ik de oppervlakte van een figuur wil berekenen, moet ik kijken naar wat zich binnen de lijnen van een figuur bevindt. Bij onregelmatige figuren is het vaak moeilijk om precies aan te geven hoeveel de oppervlakte is. Er wordt dan vaak gewerkt met schatten.

Afspraak 1
Bij ‘mooie’ figuren zoals bijvoorbeeld rechthoeken bereken je de oppervlakte door: lengte x breedte.

Afspraak 2

Het antwoord geef ik altijd in ‘vierkante’ (meter, decimeter, centimeter, enz.).

Afspraak 3

Dit ‘vierkante’ geef ik aan door er een 2 bij te zetten (m2, dm2, cm2, mm2, enz.).

Let op!!!

1 HECTARE = 1 vierkante hm (hm2)
1 ARE = 1 vierkante dam (dam2)
1 CENTIARE = 1 vierkante m (m2)

Inhoud

Wanneer ik de inhoud moet berekenen, wil ik weten hoeveel ergens in kan en hoeveel ergens in zit. Bijvoorbeeld: hoeveel water zit er in dat zwembad?

Afspraak 1
Inhoud bereken ik door: lengte x breedte x hoogte

Afspraak 2

Het antwoord geef ik aan met ‘kubieke’ (meter, decimeter, centimeter, enz.).

Afspraak 3

1 liter is hetzelfde als 1 kubieke dm.

1 LITER = 1 KUBIEKE DECIMETER (dm3)

Priemgetallen

Dit zijn getallen die alleen deelbaar zijn door het getal 1 en zichzelf!!! 17 is bijvoorbeeld een priemgetal, omdat je 17 alleen kunt delen door 1 en door 17. Het getal 1 is zelf geen priemgetal.

Romeinse cijfers

De Romeinen gebruikten de volgende cijfers:

I = 1
V = 5
X = 10
L = 50
C = 100
D = 500
M = 1000

Afspraak 1
Wanneer er meerdere ‘cijfers’ in een Romeins getal voorkomen, moet je ze altijd lezen van groot naar klein. Begin dus altijd met het cijfer met de grootste waarde.

Afspraak 2

Een cijfer met een kleinere waarde dat VÓÓR een cijfer met een grotere waarde staat, TREK JE ERAF! Bijvoorbeeld: CM = 1000 – 100 = 900. Staat het cijfer ERACHTER, dan TEL je de waarde ERBIJ OP! Bijvoorbeeld: MC = 1000 + 100 = 1100.

Afspraak 3

Wanneer een cijfer meer dan één keer voorkomt, tel je het aantal keren en de waarde ervan. Bijvoorbeeld: MCCC = 1000 + 3 x 100 = 1300.

Tijd

1 etmaal = 24 uur (dag en een nacht)
1 uur = 60 minuten, 4 kwartier of 3600 seconden
1 kwartier = 15 minuten
1 minuut = 60 seconden

De KORTE WIJZER geeft altijd de UREN aan.
De LANGE WIJZER geeft altijd de MINUTEN aan.

Digitale tijd

Zoals je weet, kan de tijd ook aangegeven worden met cijferts. Let hierbij op de volgende afspraken:

Afspraak 1
De cijfers VOOR de dubbele punt (:) geven de UREN aan. Dit kunnen de cijfers 1 t/m 23 zijn.

Afspraak 2

De cijfers NA de dubbele punt geven de MINUTEN aan. Dit kunnen de cijfers 1 t/m 59 zijn.

Afspraak 3

Van 0:00 tot 12:00 is van middernacht tot 12 uur ’s middags.

Afspraak 4

Van 12:00 tot 0:00 is van ’s middags to0t middernacht.

Afspraak 5

Bij het lezen van een digitale tijd is het nodig om aan te geven of het 3 uur ’s nachts of ’s middags is!!
3 uur ’s nachts wordt aangegeven met: 3:00
3 uur ’s middags wordt aangegeven met: 15:00

Afspraak 6

Moet je een tijd lezen die ‘groter’ is dan 12 uur, trek er dan voor het gemak 12 uren van af!
Bijvoorbeeld: 16:30 (16 – 12 = 4) is 4 uur + 30 minuten ’s middags, oftewel half vijf.

Rekenweetjes

Wat bedoelen ze ook alweer met:

de SOM: de uitkomst van een + of ERBIJsom
het VERSCHIL: de uitkomst van een ERAFsom
het PRODUKT: de uitkomst van een x of KEERsom
het QUOTIËNT: de uitkomst van een : of DEELsom

Ga naar de inhoud